Verhalen vertellen met tekst én beeld, hoe doe je dat? Ik sprak met stripschrijver Marc Legendre, illustrator Philip Hopman en kinderboekenschrijver Tjibbe Veldkamp.
Toeval is logisch, zei Johan Cruijff ooit. Door toeval ontstond de samenwerking tussen kinderboekenschrijver Tjibbe Veldkamp en illustrator Philip Hopman en logisch was het inderdaad – achteraf gezien. Begin jaren negentig organiseerde uitgeverij Ploegsma een (eenmalige) Prentenboekenwedstrijd die de twee bij elkaar bracht. Veldkamp, destijds beginnend schrijver, won met een kinderverhaal. ‘Een poosje daarna bezocht de uitgever mijn studio’, zegt Hopman. ‘Hij vroeg me of ik iets zag in Veldkamps winnende verhaal. Ik vond het meteen geweldig. Het was slapstickachtig met en dubbele bodem.’
Een ober van niks, met illustraties van Hopman, verscheen in 1991. Veldkamp: ‘Het was geen voorbeeldig boek hoor, ik was nog een groentje. Bovendien had de uitgever er zomaar een scène bijgeschreven. Auteursrechtelijk gezien mag dat natuurlijk helemaal neit. Nu zou me dat niet meer overkomen.’
De samenwerking tussen Veldkamp en Hopman bleef inspireren; tot op heden maakte het duo zes boeken. Tegenwoordig wil Veldkamp niet zomaar met elke illustrator samenwerken. ‘Dat weiger ik categorisch. Ik wil alleen voor iemand schrijven wiens grafisch werk ik waardeer. Als beginnend schrijver heb je natuurlijk weinig keus.’
Veldkamp werkt voornamelijk samen met drie illustratoren. Naast Hopman zijn dat Kees de Boer en Wouter Tulp. ‘Met deze drie regelmatig een boek maken, is werk genoeg.’
Omgekeerd werkt Hopman met een aantal vaste schrijvers. Maar dat is geen garantie dat ook elk project lukt. ‘Laatst had een auteur met wie ik veel samenwerk een prentenboek geschreven waar ik echt niets mee kon. Dan probeer ik het wel, maar lukt het niet. Hopeloos. Dan geef ik de opdracht terug.’
Storyboard
‘Eerst gaat iedereen elkaar bellen’, zegt Veldkamp over het werkproces. ‘Zullen we een boek gaan maken?’ Daarna ga ik aan de slag en praat met niemand. Niet over het verhaal, zelfs niet over het thema.’ Veldkamp doet wat hij wil, maar denkt daarbij wel aan Hopman. ‘Ik schrijf het verhaal echt voor hem en ik probeer me al schrijvende voor te stellen wat hij zou tekenen. Ook deel ik het boek in, ik geef aan waar de pagina moet worden omgeslagen.’
Een prentenboek bestaat meestal uit twaalf spreads en het belang van omslaan is niet te onderschatten; je kunt er spanning mee opbouwen. ‘Hoe Philip zijn illustraties over de pagina’s verdeelt, bepaalt hij zelf. Soms schrijf ik er heel summier iets bij, zoals ‘ik stel me voor dat dit in een duinlandschap speelt, maar je mag ook iets anders doen’. Illustratoren houden er niet van dat hen de wet wordt voorgeschreven.’
Nadat Veldkamp het verhaal heeft geschreven, gaat het naar Hopman en de uitgeverij. Het kan zijn dat de uitgeverij er nog opmerkingen over heeft. Hopman tekent daarna het hele boek ineens, zonder tussenoverleg met Veldkamp: ‘Hij wordt graag met rust gelaten als hij tekent.’
Gaat het altijd zo? Nee, niet altijd. Soms wil de uitgever van tevoren weten wat schrijver en illustrator van plan zijn, soms is er vaker overleg tussen schrijver en illustrator. Veldkamp: ‘Als ik met een andere illustrator werk, schrijf ik eerst de tekst en tekent hij een storyboard. Dat laten we dan aan de uitgever zien. Maar ik ken ook schrijvers en illustratoren die wekelijks overleggen.’
Nadat Hopman zijn tekeningen klaar heeft, kijkt Veldkamp nog een keer naar de tekst. Zijn er details getekend die nu niet meer gezegd hoeven te worden, of juist wel? ‘Soms wil je juist iets niet zeggen’, zegt Veldkamp. ‘Zoals aan het eind van Het schoolreisje, daar gebeuren in de tekening veel dingen die niet met woorden beschreven worden.’
Nutteloze details
Temmer Tom was het tweede prentenboek van Veldkamp en Hopman. Begin dit jaar verscheen een herdruk met, opmerkelijk, nieuwe illustraties. Waarom wilde Hopman zijn werk overdoen? ‘De eerste druk kwam uit in 1992. Ik tekende toen met een pennetje en kleurde de platen transparant in. Dat doe ik nu anders. Voor de nieuwe editie wilde ik voor het hele boek alleen maar kijkplaten maken. Ik vind het leuk een wereld te scheppen waarin je kunt verdwijnen, dingen te tekenen die niks met het verhaal te maken hebben, verrassingen. Het lastige aan dit verhaal is dat de eerste vijf scènes plaatsvinden op verschillende plekken, maar de volgende vijf scènes in één kamer spelen. Hoe ga je dat interessant houden qua beeld?’
In Temmer Tom probeert Tom de aandacht van zijn vader te krijgen door hem kunsten te laten zien die hij dieren heeft geleerd. Maar vader is bang voor alle dieren en blijft hele dagen in zijn werkplaats werken. Hopman: ‘In de eerste editie zie je inderdaad een timmerwerkplaats. Maar bij de tweede editie heb ik de vader in de schuur getekend, omringd door een treinlandschap. Je zegt met zo’n interieur ook iets over die vader. En ondanks dat het een sukkel is en hij bang is voor vlinders en kikkers wilde ik er toch een sympathieke man van maken. Zijn uiterlijk heb ik niet al te uitgesproken getekend, net als het uiterlijk van Tom. Kinderen moeten kunnen denken “ik zou die held kunnen zijn.” Omdat ik Temmer Tom al een keer gemaakt heb, was ik vertrouwd met de karakters. maar wanneer ik aan een nieuw verhaal begin, moet ik eerst heel lang nadenken hoe de hoofdpersonen in elkaar zitten. Dan wil ik allerlei nutteloze details vinden die bij hen passen, bijvoorbeeld dingen in de kleding of het interieur.’
Wat teken je, wat laat je weg? Dat ligt aan de leeftijd van de lezers. ‘Voor heel jonge kinderen zijn plaatjes belangrijker dan woorden’, zegt Veldkamp, ‘en dan moeten de beelden het verhaal kunnen vertellen. Voor hen moet je alle essentiële handelingen tekenen, anders snappen ze het niet. Bij oudere kleuters kun je dingen weglaten.’
Een voorbeeld is Het papagaaienplan, een prentenboek voor 4+ waarin halverwege het verhaal een meisje verkleed als papegaai wordt ontvoerd door de hebberige eigenaar van een dierenwinkel. De lezer ziet niet dat het meisje het papegaaienpak aantrekt en ook niet hoe ze gevangen genomen wordt.
Hopman: ‘In de tekst schrijf je vooral de dialogen, daardoor loopt het verhaal. Al het andere kun je tekenen.’ Algemene regels, do’s en don’ts bij het illustreren, heeft hij niet. ‘Ik ben iedere keer het wil weer aan het uitvinden. Soms lukt het, soms niet. Iedereen maakt ook op eigen wijze prentenboeken. Ik zou zeggen: alle don’ts: do! Wat zijn nou regels? Je merkt pas of een boek werkt als je het voorleest aan kinderen; aha, hier verliezen ze hun aandacht, daar zijn ze geboeid.’
Beeldroman
In beeldverhalen voor volwassenen zijn auteur en tekenaar vaak in dezelfde persoon verenigd, zoals bij Marc Legendre. Zijn strip Verder werd in 2008 genomineerd voor de Libris Literatuurprijs, het zou een literaire strip of grafische roman zijn. Legendre: ‘Ik begrijp niet wat ze ermee bedoelen, en ik weet ook niet wat een graphic novel of beeldroman is.’
In plaats van je druk te maken over hokjes als ‘literaire strip’ kun je beter aan je tafeltje gaan zitten en werken, vindt Legendre. Toen hij aan Finisterre werkte, bleek de tekst heel belangrijk en wilde hij die een prominente plaats geven in het boek. ‘Dat zou betekenen dat de tekeningen naar het achterplan zouden verdwijnen en dat hoort niet in een strip; daar hoor je uit te pakken met je grafische kwaliteiten, dacht ik.’
Dat staat natuurlijk nergens zo geschreven. ‘het heeft heel wat gekost om in te zien dat ik, als ik het verhaal wilde vertellen, alles overboord moest gooien wat ik dacht te weten.’ Het resultaat was een strip nocht een gewoon boek. ‘Een criticus noemde het “de eerste beeldroman die deze naam waardig is in ons taalgebied”.’
Schaven en vijlen
Hoe begin je aan een beeldroman als je tegelijk in beeld en tekst moet denken? ‘Er is altijd eerst de idee, het uitgangspunt’, zegt Legendre. ‘Dan begint het keniismaken met de personages. Wie ze zijn, hoe ze denken, wat ze doen en gedaan hebben.’ Wanneer hij dat weet, of denkt te weten, – personages blijven altijd onvoorspelbaar – gaat hij schrijven. ‘Aldoende ontstaat het verhaal. Ik heb vooraf geen enkel idee welke richting het zal uitgaan. Ik geloof ook niet in een stramien of zo, want daar wijk ik altijd vanaf. Ik schrijf het hele verhaal uit als was het een roman.’
Legendre houdt tijdens het schrijven geen rekening met de beelden, hij besteedt even veel aandacht aan d e beschrijvende teksten als aan de dialogen. ‘Daaraan blijf ik heel lang schaven en vijlen, ik wil elke zin tot op het bot uitpuren tot hij klinkt zoals hij volgens mij moet klinken. Wanneer ik daar een poosje mee bezig ben, ontstaat vanzelf het beeld van de personages of het decor in mijn hoofd. Dat beeld moet dan gerealiseerd worden.’
Na het schrijven begint dan eindelijk het tekenen. ‘Zonder dat ik daarbij de teksten gebruik. Hoe dat gaat, kan ik niet uitleggen. Er ontstaat een soort beeldenstroom die hetzelfde verhaal vertelt dat ik eerder in woorden heb gevat. Daarna neem ik de teksten er weer bij en hervertel ik het verhaal een derde keer, ditmaal door gebruik te maken van tekst en beeld samen. Soms vullen ze elkaar aan, soms moet óf het beeld óf de tekst in de prullenbak omdat het ene het andere in de weg staat of het ene niets aan het andere toevoegt.’
Ook bij Legendre is geen sprake van een beproefd recept dat steeds opnieuw gebruikt kan worden. ‘Volgens mij vraagt elk boek om een andere aanpak. Ik ga telkens op zoek naar een ‘nieuwe’ vorm waarin ik het verhaal kan vertellen. Soms gaat dat vrij snel, soms ben ik al aan plaat zestig van een boek begonnen wanneer ik besef dat het niks is. Dan moet alles opnieuw.’
Hoe bepaalt hij wat in beeld verteld moet worden en wat in tekst? ‘Omdat ik als kijker en lezer meer geraakt word door wat ik níet zie, ga ik er maar vanuit dat dat bij iedereen zo is. De gruwel in het hoofd van de lezer overtreft altijd de gruwel die ik zou tonen, denk ik. Zoals het geen zin heeft om een mooie jongen te tekenen, want er zijn vast lezers die hem juist niet mooi vinden omdat ze niet van krullen houden.’
Een goed voorbeeld is de martelscène uit Verder. ‘Mensen zeggen me dat ze die ondraaglijk vinden, terwijl ik daar niet één beeld bij heb geplaatst.’ Een journalist schreef hem dat hij ziek was na het lezen van Finisterre omdat de beelden te gewelddadig waren. ‘Toen ik hem vroeg mij die tekening aan te wijzen, vond hij hem niet terug. Het is evenwel nooit een bewuste keuze of ik iets zal tekenen of beschrijven. Ik ga niet zitten beredeneren.’
Intuïtief keuzes maken dus, en ook: moedig zijn. ‘Van Finisterre had ik een eerste versie klaar en telkens wanneer ik het ding inkeek zag ik ‘een strip’. Dat was niet wat ik wou bereiken. Je werd afgeleid door de plaatjes en de manier van tekenen en je verloor de tekst uit het oog.’ Het kwam uiteindelijk goed toen Legendre de wetten van het striptekenen rigoureus losliet. Wetten zoals ‘eenheid van stijl’, ‘geen foto’s gebruiken zonder ze grafisch bewerkt te hebben’, ‘geen crossover van verschillende media toepassen’. Legendre: ‘het waren die restricties die maakten dat het niet werkte. Op een dag ben ik gewoon beginnen te werken zoals het aanvoelde, spontaan, zonder denken of overwegen. Achteraf zou je kunnen stellen dat de buitenwereld wordt getoond terwijl de binnenwereld in tekst wordt weergegeven. Maar dat overlapt ook vaak want dan gaat een beeld van de buitenwereld vertellen of benadrukken wat de vrouw voelt.’
Regels doorbreken
In een samenleving die meer en meer door beeld wordt bepaald, lijkt samenwerking tussen tekst en beeld en tussen schrijver en illustrator steeds belangrijker. Daarbij is het van het allergrootste belang om je vrijheid steeds te bevechten en de regels te doorbreken. Het devies van Veldkamp, Hopman en Legendre: gun jezelf de vrijheid alleen samen te werken met schrijvers of illustratoren wier werk je bewondert. Durf een samenwerking af te breken als het creatieve proces stokt en doorbreek de regels als het moet. Alleen zo lok je de ongrijpbare chemie naar je toe die nodig is om een verhaal te vertellen in beeld en tekst.
Tjibbe Veldkamp (1962) schreef zijn eerste prentenboek Een ober van niks in 1991. Hij schrijft ook boeken voor oudere kinderen. Zijn werk werd bekroond met een Zilveren Penseel en tweemaal met Vlag & Wimpel.
Philip Hopman (1961) illustreert kinderboeken en beschildert muren. met Veldkamp maakte hij verder nog de prentenboeken Temmer Tom (1994), 22 wezen (1999) – bekroond met een Zilveren Penseel -, Het schoolreisje (2000), Het papagaaienplan (2006) en de leesboeken Wilbur en Otje en Wilbur en Otje en het kleine donker (1997).
De Vlaamse Marc Legendre (1956) maakte de ‘literaire strips’ Finisterre (2005), Verder (2007) en Wachten op een eiland (2009). Ook schreef hij de jeugdroman Vroeger is voorbij (2006), tekende hij de strip Biebel en schrijft hij scenario’s voor striptekenaars als Jan Bosschaert, Kristof Spaey en Marcel Rouffa.
Nog geen reacties